Minuutplans

Na de opmeting, door de landmeter, begon men met het kaarteren van de kaarten, met behulp van de veldwerken. Dit gebeurde op grote bladen papier van "dubbel – olifants – formaat”, (± 100 x 65 cm). De meest gebruikte schaal was 1 : 2500; op het plan kon dan ongeveer 300 ha worden afgebeeld. Voor de gebieden met percelen van een grotere uitgestrektheid dan gemiddeld 2 ha, zoals bossen, heidevelden en dergelijke, mocht de schaal 1 : 5000 worden gebruikt. In gebieden met veel kleine percelen, bijv. meer dan 5 per ha, zoals de kernen van steden en dorpen, was de schaal van 1 : 1250 voorgeschreven.
 
 
Minuutplan Batenburg D                              Minuutplan Heumen D
 
Men begon met het aanbrengen van een ruitennet, gevormd door rechthoeken van 10 x 10 cm. Deze ruitlijnen liepen evenwijdig aan de noord-zuid lijn, meridiaan genoemd, en de oost-west lijn, perpendiculair genoemd, die bij het meten van het driehoeksnet als assenstelsel zijn aangehouden. Op de te kaarteren plans, werden bij deze ruitlijnen de afstanden vermeld, dat zij "beoosten” of "bewesten” van de meridiaan, dan wel "benoorden” of "bezuiden” van de perpendiculair gelegen waren. Hierdoor was men in staat om de in het plan en register van driehoeksmeting vermelde punten, waaraan de detailmeting was vastgelegd, op die bladen aan te geven. Uitgaande van deze punten kon men dan de verdere kaartering uitvoeren.
Nadat de kaartering in potlood klaar was, zette men de perceelgrenzen met zwarte oost-indische inkt op het plan, behalve bij grenzen waarover geen overeenstemming was; die werden gestippeld aangegeven (R.M. (Recueil Méthodique), art. 226). De meridiaan en perpendiculair (en in sommige gemeentes ook de ruitlijnen die op veelvouden van 1000 meter evenwijdig liepen aan die hoofdassen) werden in rode kleur aangegeven (R.M. 239), de overige ruitlijnen in blauw. Het water werd ingekleurd met Pruisisch blauw, de wegen met gebrande sienna (dat is een lichtbruine kleur). De gebouwen werden diagonaalsgewijs gearceerd met karmijn rood, op de plans uit latere jaren werden zij karmijn rood geverfd, m.u.v. de kerken en andere openbare gebouwen die men kobalt blauw verfde. Op het plan werd in een ovaal vormig schild aangegeven: de naam van de gemeente, de sectie, het nummer van het blad, de handtekening van de landmeter, schaal van het plan enz. Dit was in veel gevallen erg fraai uitgevoerd.
Langs de randen van de figuratie werd verwezen naar de naastliggende bladen uit andere gemeenten, andere secties, of bladen uit dezelfde sectie. De noordrichting van het plan werd aangegeven m.b.v. een zogenaamde noordpijl, dat was prettig, omdat de meeste plans niet noordgericht waren aangelegd.
 
  
Drie verschillende noordpijlen
 
Volgens de voorschriften (R.M. 112), was het ook toegestaan om voor de detailmeting gebruik te maken van "de meettafel of planchet met zijn toebehoren, als de déclinatoir (= kompasnaald in een smal doosje) en de alidada (= een vizierlineaal)”. Hiermee werd de terreinsituatie ter plaatse direct op schaal op een vel papier afgebeeld, inclusief de driehoekspunten. Bij de voorschriften over de "Teekening der plans”, is daarom ook een afzonderlijk artikel (R.M. 217) opgenomen over de "Plans, die met de planchet opgenomen zijn”. Hierin staat: "Wanneer de landmeting geschied is, dan bestaat de minuut van het plan, dat de landmeter moet inleveren, uit de vereeniging der planchet-bladen, aan elkander geplakt”. Hopelijk werd er dan wel een nieuwe kopie van gemaakt voordat er genummerd moest worden. Het is niet bekend of daar veel gebruik van gemaakt is, maar het was in ieder geval wel toegestaan.
 
De nummering van de percelen moest op de plans in het noorden beginnen, en dan in de vorm van een spiraal via het oosten, zuiden en westen in het midden van het plan eindigen. Daarbij moest men er voor zien te zorgen, dat de nummering van aan elkaar grenzende percelen van een zelfde eigenaar, zo min mogelijk werd onderbroken door percelen van andere eigenaren. (R.M. 202).
Op ieder blad moest worden vermeld, welke nummers er op afgebeeld waren, bijv. van no. 1 tot no. 183. Bij een perceel behorende gedeelten, zoals een gebouw, werden m.b.v. een gestippeld pijltje "bijgepijld”. De I.V. (Ingenieur-Verificateur) controleerde de plans door op elk plan een verificatielijn te meten. Deze werd met rode inkt als streeplijn aangegeven.
Het was de bedoeling, dat de minuutplans de situatie zouden weergeven zoals die was, tijdens de invoering van het kadaster, wat uiteindelijk pas in 1832 gebeurde. Als het plan echter al bijv. in 1815 gemeten was, vonden er natuurlijk wel mutaties plaats in die 17 jaar. In dat geval werden de bestaande percelen opgesplitst, en voorzien van een letter. Werd perceel A 145 gesplitst in 3 delen, dan kregen die de aanduiding A 145a, A 145b en A 145c. In andere gevallen werd er gewerkt met een "bis” nummer. Als het perceel C 98 in 2 delen werd gesplitst, gaf men die de nummers C 98 en C 98 bis. Hiermee bleef dus de spiraalsgewijze nummering op het minuutplan gehandhaafd. Op ieder plan moesten de "bis” nummers in een staatje worden aangegeven.
 
Toen alle perceelsgewijze plans waren gekaarteerd, werd er per gemeente ook een zogenaamde "Verzamelkaart” vervaardigd, waarop de gehele gemeente is afgebeeld, met de sectiegrenzen en de verdere bladindeling. Hierop zijn d.m.v. verkleining vanaf de perceelsgewijze plans, ook de belangrijkste rivieren, wegen en waterlopen, en de dorps- en stadskernen aangebracht. Ter verduidelijking zijn ze aangevuld met wat topografie en topografische benamingen. Omdat de hele gemeente op 1 blad moest werden afgebeeld, varieerde de schaal van de verzamelkaart nogal, van bijv. 1 : 5000, 1 : 10000, 1 : 20000 en zelfs 1 : 25.000. Op het verzamelplan is altijd een datum aangegeven, op de perceelsgewijze plans bijna nooit. Alle oorspronkelijke minuutplans (inclusief de verzamelplans) zijn door de landmeter ondertekend.
 
De minuut verzamelkaart van Zaltbommel; rechts die van Nijmegen
 
Omstreeks 1980 zijn er van de oorspronkelijke minuutplans microfiches (18 x 35 cm) gemaakt. De papieren minuutplans zijn toen overgedragen aan het Rijksarchief.
Overgedragen zijn de oorspronkelijke plans alsmede de vervolg-minuut plans. Met deze laatste worden bedoeld de veel later vervaardigde nieuwe minuutplans, die zijn vervaardigd na bijv. een hermeting of een ruilverkaveling, meestal als kopie van het gekaarteerde bijblad.
Op de minuutplans mochten na 1 oktober 1832, (de invoering van het Kadaster in ons hele land m.u.v. Limburg), geen veranderingen meer worden aangebracht. Alleen bij overgang van een gedeelte van het plan naar een andere gemeente, was het voorschrift, om het gedeelte dat was overgegaan met een lichtblauwe kleur aan te geven, en daarin te vermelden: Per < datum > overgegaan naar de gemeente, < naam nieuwe gemeente > onder vermelding van de wet waarbij die overgang heeft plaatsgevonden.
 
Gemeente overgang van Ubbergen sectie A naar Hatert sectie A bij de wet van 13 juli 1914 staatsblad no. 303.
 
Om het vinden van een perceelnummer te vergemakkelijken, werden er langs de linker zijkant van de plans letters geplaatst, en langs de bovenkant van het blad nummers. Een perceel werd dan aangeduid met het nummer van het blad in de desbetreffende sectie, en de letter en nummer van de ruit.
 
 
Jan Stehouwer