Theodoliet

Omdat bij het Kadaster alles wordt gemeten in het horizontale vlak, wordt al vele jaren gebruik gemaakt van de theodoliet die daarvoor speciaal is ontworpen. Het hoofdonderdeel van een theodoliet is een horizontale cirkelrand, waarop een graadverdeling is aangebracht. Precies in het midden daarvan en loodrecht daaraan bevestigd, zit aan de onderkant een buisje waaraan drie armen zijn gemaakt (bij Amerikaanse en Engelse theodolieten meestal vier), die aan het einde elk van een stelschroef zijn voorzien waarmee de rand zuiver horizontaal gesteld kan worden, en aan de bovenkant een constructie voorzien van twee stutten, waaraan een as is aangebracht waar omheen de kijker kan draaien. Het midden van dat buisje en het verlengde ervan noemt men de 1e-as; de as waar de kijker omheen draait is de 2e-as. Als men nu in een punt P een hoek willen meten die ligt tussen de richtingen naar bijvoorbeeld de punten A en B, dan plaatst men het instrument op een driepoot (statief). Men zorgt er voor dat het midden van de horizontale rand precies boven het punt P komt te liggen, en zorgt m.b.v. de stelschroeven dat deze rand precies horizontaal ligt.
 
 
Links: Theodoliet Warschaft, diameter van de horizontale rand is 14 cm, ca. 1890. Rechts: Theodoliet Hildebrand, ca. 1880.
 
Als men met de kijker richt op punt A, dan draait het bovengedeelte van het instrument over de rand heen, en geeft een aangebrachte index de mogelijkheid de rand de rand af te lezen. Als men vervolgens de kijker richt op punt B, dan kan men m.b.v. de index de horizontale rand aflezen. Door nu de aflezing van de richting A af te trekken van de aflezing naar B krijgt men de hoek die men wilde weten. Om de kijker goed op een ver punt te kunnen richten en aflezen, heeft men in de kijker zogenaamde kruisdraden aangebracht. Men ziet dus steeds dat kruis in beeld als de kijker wordt gedraaid. Bij het richten op een punt, laat men dat punt in het terrein samenvallen met het midden van de kruisdraden. Vaak is bij een van de stutten een tweede, nu verticale rand aangebracht, met de 2e-as van het instrument als middelpunt. In dat geval kan men behalve horizontale ook verticale hoeken meten. Hoe groter de diameter van de rand, hoe nauwkeuriger graadverdeling er op kon worden aangebracht.
 
 
 
Eerst waren de cirkelranden van de theodolieten verdeeld in 360 gr., met een onderverdeling in 60 minuten en die weer onderverdeeld in 60 secunden, het sexagesimale stelsel. Dit blijft een lastige verdeling om verdere berekeningen mee te doen. In de landmeetkunde is men daarom overgestapt op een verdeling van de cirkel in 400 gr., die weer werden verdeeld in decimale onderdelen, het centesimale stelsel. De nieuwste elektronische theodolieten konden zelfs omgezet worden van 360 gr. naar 400 gr.
Voor nauwkeurige metingen was het van belang dat ook de 2e-as, waarmee de kijker van boven naar beneden gedraaid kon worden, zuiver horizontaal stond. Dan was de nauwkeurigheid van het buisniveau op de theodoliet niet voldoende. Daarom plaatste men een nauwkeuriger buisniveau op de uiteinde van die tweede as, het zogenaamde ruiterniveau. Dit ruiterniveau werd horizontaal gesteld met de stelschroeven van het instrument.
Een bijzondere soort theodoliet is de bousoletheodoliet. Hiermee worden de hoeken gemeten t.o.v. de magnetische pool. Deze is veelvuldig gebruikt in de tropen, zoals in voormalig Nederlands Indiƫ en in Suriname. Een voorbeeld daarvan is de Wild TO. Deze theodolieten moeten niet verward worden met de normale theodolieten waarop een kompas is aangebracht.

Jan Stehouwer